Werkslaaf

Ik zie hem nog lopen achter een lorrie, zo'n kiepwagentje op rails. Zwoegend met al die anderen die in het kader van de werkverschaffing hun dagelijkse boterham moesten verdienen. 't Was een karige boterham. Als jochie vond ik het leuk wanneer ik met mijn vader mee mocht. Met de schop gooiden ze de lorries vol met aarde. Geen locomotief ervoor om de lorries te verplaatsen. Dat gebeurde gewoon met mankracht. Een paar man er achter en de schouders er tegenaan. Land moest ontgonnen worden. In Drenthe, waar ik vandaan kom, waren voldoende arbeidskrachten. De werkeloosheid was groot, dus werd werk gezocht. Dat werd de dienst uitvoerende werken, kortweg de DUW. Ik vond het toen spannend allemaal. Tussen de middag ging het broodtrommeltje open en kreeg ik van mijn vader een boterham, doordrenkt met jam. Kaas of vleeswaren, was er niet bij. Te duur, daar was geen geld voor. Mij maakte dat niets uit. Ik vond die jamboterham lekker. Een half uurtje kregen de arbeiders om het trommeltje leeg te eten. Even de pet over de ogen, wat gesnurk, en ze gingen weer. De ruggen krom, de lorries moesten weer vol. Als mijn vader 's avonds thuis kwam, zakte hij meestal na de warme hap onderuit. Een acht of negen urige werkdag en een zaterdag en zondag vrij, vergeet het maar. Een dag je niet lekker voelen, gewoon werken. Je verdween zo weer in de steun. 's Morgens stonden ze dan zuchtend en steunend op en het duurde even voor de stijve spieren het lichaam weer in beweging brachten. Ik moet aan deze periode denken nu er regelmatig wordt gesproken over een herdenkingsmonument, om nooit te vergeten dat er slavernij was. En de Nederlanders, kooplui als ze zijn en altijd waren, verdienden aan het transport van de slaven grof geld. Wat mijn vader deed, en al die andere arbeiders die achter de lorrie liepen, was ook een vorm van slavernij. Zij werden dan wel niet verkocht en verscheept, afgebeuld werden ze wel. En de DUW was dan nog heilig vergeleken bij de veenarbeiders, die door veenboeren volledig als slaaf werden gebruikt. Turfsteken tot ze er bij neervielen en dat allemaal voor een paar rottige rotcenten. 's Winters, als het vroor, kon er geen turf gestoken worden. Geen nood. De veenboeren hadden er wel voor gezorgd dat de arbeiders in hun winkeltje brood konden kopen. Op de pof. Ja, om het van het karig loon af te halen als er weer turf gestoken kon worden. Met handen en voeten waren ze aan de veenboeren verbonden. Het waren gewoon slaven. Gelukkig zijn de tijden veranderd. Mijn vader sprak er wel eens over, maar keek nooit in wrok terug. "Ach", zei hij dan altijd, "zo was die tijd nu eenmaal." Een herdenkingsmonument, van mij mag het, als het maar voor alle slaven is. Wij hebben het nu goed. Wellicht dat wij door het monument er even bij stilstaan dat het niet altijd zo goed is geweest.